De geschiedenis van vitaminen
Voordat we beginnen met de ontdekking van de vitaminen, moeten we eerst kijken naar François Magendie, de pionier van het voedingsdeskundige onderzoek. Dit gebeurde aan het begin van de 19e eeuw toen onderzoekers op zoek waren naar een manier om de armen te voeden. Zij ontdekten dat je van botten gelatine kreeg en daarmee een bouillon kon maken, waarvan de armen konden eten. Toen dit geweigerd werd, omdat het er niet lekker uitzag, werd de Gelatine Commissie opgesteld. Het was aan hen om gelatine te onderzoeken.
Magendie stelde hierbij twee vragen:
- Zijn voedingsmiddelen zonder stikstof niet voedzaam?
- Is gelatine een volledige bron van eiwitten?
Uit dit onderzoek bleek dat gelatine onvoldoende voedingsstoffen gaf en dus niet geschikt was om aan de armen te geven. Aan het eind van de 19e eeuw, waren de onderzoekers op de conclusie gekomen dat er vier hoofd voedingsstoffen waren die belangrijk waren voor de gezondheid: koolhydraten, eiwitten, vetten en mineralen.
Geschiedenis van vitaminen: De vitamine theorie
Na meerdere onderzoeken en verschillende ziekten, kwam Frederick Gowland Hopkins in 1906 met de zogenoemde “vitamine theorie”. Zijn theorie stelde dat geen enkel dier kon leven van alleen vetten, eiwitten en koolhydraten. Er heerste te veel scheurbuik en rachitis. Er was sprake van een “onverwacht voedingsmiddel” dat belangrijk was voor onze gezondheid.
De vitamine theorie was mogelijk ook al eerder ontdekt door Jean Baptiste Dumas. Tussen 1870 en 1871 ontdekte hij dat kleine kinderen overleden door kunstmatige fabrieksmelk. Wanneer zij koemelk of moedermelk dronken, bleven zij in leven. Er zaten dus aanzienlijk kleine deeltjes in deze melk die noodzakelijk waren voor een gezond leven.
In 1912 werden vitamines pas voor het eerst “vitamines” genoemd voor Casimir Funk. Hij vond dit een passende term voor de voorheen genoemde “bijbehorende factoren” in voedingsmiddelen.
Vet-oplosbare vitamines
Nog voordat de term “vitamine” ontstond, kwamen onderzoekers er achter dat er een vet-oplosbaar stofje aanwezig was in melk dat ervoor zorgde dat wezens konden leven. In meerdere onderzoeken met muizen en ratten bleek dat zij doorgroeiden wanneer zij voedsel met melk kregen, in tegenstelling tot de dieren die geen melk kregen bij hun voeding.
Elmer McCollum dacht in 1913 vitamine A te hebben ontdekt. Dit bleek echter een andere vetoplosbare substantie te zijn. Later bleek vitamine A niet de enige vitamine te zijn in boter en eigeel, maar ook vitamine D en E zouden daarin aanwezig zijn. Deze waren toentertijd nog niet ontdekt.
Onderzoek naar vitamine tekorten
Nog voordat vitamine A officieel was ontdekt, had onderzoeker Masamichi Mori observaties gedaan van een tekort van deze vitamine in 1500 kinderen in Japan. Daar hadden veel kinderen last van diarree en oogletsels. Hij ontdekte dat deze ziekte niet besmettelijk was, maar juist ontstond door een tekort aan vetten. Wanneer deze kinderen levertraan namen, stopten hun klachten.
Het werk van al deze onderzoekers hebben ontzettend veel voortgang geboekt voor de wetenschappers van tegenwoordig. Dankzij hun experimenten en theorieën weten we nu welke vitaminen er bestaan en hoe de geschiedenis van vitaminen invloed heeft op onze gezondheid.